Pianoles II: Gêne
Om een zelfverzekerde maar ook ontspannen inzet te hebben, zou ik mijn vingers even over de toetsen kunnen laten gaan. Inspelen heet dat. Ik zou de maat kunnen tellen in het juiste tempo, de eerste regel laten klinken in mijn hoofd. Maar zoveel serieusheid tentoon spreiden, lukt me tot dusverre niet. Musici waar ik deze week mee werkte, bespraken het van de andere kant toen ik ze vroeg, een gebaar te maken en te lachen op een bepaald moment. Dat zoiets kleins totaal ongemakkelijk voelt, leidt tot overbewust zijn van jezelf.
Na al slalommend langs en over de bekende hobbels te zijn gereden, speel ik het eerste stuk. Dit is het ‘concertgedeelte’. Aansluitend volgen positieve woorden en dan begint de les. ‘In welke toonsoort staat het?’ Stress. Het is niet moeilijk, gaat om het aantal kruisen en mollen dat nodig is om een goeie toonladder te spelen. Heb het voor de zekerheid toch even opgezocht.
‘Wat is het tempo, denk je?’ Andante. Vond je het te langzaam? ‘Nee, dat zei ik niet.’
Les krijgen is bijzonder. Ik hoor mezelf smoesjes vertellen, uitwegen zoeken, en weet dat Guus ze in alle soorten en maten al duizend keer gehoord heeft. Als ik er naar vraag, zegt hij: ik ken ze allemaal en heb ze zelf ook duizend keer gebruikt.
Les krijgen van iemand is bijzonder, een bijzondere leraar hebben nog bijzonderder. Het helpt me ondanks voortdurend ongemak over wat niet lukt, over hobbels heen. Desalniettemin zegt Guus altijd als hij onze volgende lesafspraak opschrijft: Marlêne sans gêne.
